LOUIS COUPERUS

"ELINE VERE"

HOOFDSTUK I

I


Men verdrong zich in de, tot kleedkamer ingerichte, eetzaal. Voor een psyché stond Frédérique van Erlevoort, met los hangende haren zeer bleek onder een dunne laag poudre-de-riz, de wenkbrauwen als door een enkele penseelstreek zwarter getint.

"Haast je dan toch, Paul! We komen niet klaar!" zei ze, een weinig ongeduldig, met een blik op de pendule.

Voor haar knielde Paul van Raat, en zijn vingers plooiden een lange, ijle sluier, van goud en karmozijn, als een draperie om haar middel. De stof wolkte op het roze fond van haar onderkleed; haar hals en armen waren, sneeuwwit van de veloutine, vrijgelaten en flonkerden in de glans van, door elkander gestrengelde, snoeren en ketenen.

"O, wat een tocht! Hou toch de deur dicht, Dien!" gilde Paul een oude meid na, die, bevracht met enige japonnen, de kamer verliet. Door de open gelaten deur zag men gasten, gerokte heren en licht geklede dames; zij begaven zich langs de aralia's en palmen van de corridor naar de grote suite; zij glimlachten om de oude meid en wierpen een steelse blik naar binnen.

Allen schaterden om die verrassing, die blik achter de coulisses; alleen Frédérique bleef ernstig, in het bewustzijn, dat zij de waardigheid van een antieke vorstin had op te houden.

"Haast je toch, Paul!" sprak zij, bijna smekend. "Het is alover half negen!"

"Ja,ja, Freddy, wees maar niet bang, je bent al klaar!" antwoordde hij, en handig schikte hij enige juwelen tussen de gazige plooien van haar draperie.

"Klaar?" vroegen Marie en Lili Verstraeten, uit de kamer komende, waar de estrade was opgeslagen: een geheimzinnige verhevenheid, als uitgewist in een halfduister.

"Klaar!" antwoordde Paul. "En nu, alsjeblieft kalmte!" vervolgde hij, terwijl hij zijn stem verhief en gebiedend in het rond zag.

De vermaning was nodig. De drie jongens, de vijf meiden, die als kameniers dienst deden, liepen in het, met allerlei accessoires opgevulde, vertrek elkaar in de weg, lachende, gillende, de grootste wanorde veroorzakend. Tevergeefs poogde Lili een gouden bordpapieren lier uit de handen te redden van de twaalfjarige zoon des huizes, terwijl de beide bengels van neven op het punt waren tegen een groot wit kruis aan te klimmen, dat, in een hoek der kamer geplaatst, onder hun aanvallen reeds wankelde.

"Weg van dat kruis, Jan en Karel! Geef die lier op, andere Jan!" brulde Paul. "Zorg daar toch een beetje voor, Marie, en nu... Bet en Dien hier, Bet met de lamp; Dien bij de deur; de anderen weg! Er is geen plaats meer; kijken in de tuin aan het raam van de grote zaal; daar zie je alles prachtig, uit de verte... Kom, Freddy, voorzichtig,hier is je sleep..."

"Je vergeet mijn kroon..."

"Die zal ik je opzetten, als je geposeerd bent. Kom, allons."

De drie verbannen meiden haastten zich weg te komen, de jongens hurkten neer in een hoek der toneelkamer, waar zij niet door het publiek gezien konden worden, en Paul hielp Freddy de estrade beklimmen.

II


Marie, nog evenals Lili niet gedrapeerd, sprak door het gesloten raam, met de vuurwerker, die in de besneeuwde tuin, in een dikke duffel,


wachtte om het Bengaalse licht af te steken. Een grote reflector was door het venster als een bleke, lichtloze zon zichtbaar. "Eerst wit, dan groen, dan rood!" riep Marie, terwijl de vuurwerker knikte.

De kamer was donker, slechts verlicht door de lamp, die Bet vasthield, terwijl Dien bij de porte-brisée der, nu verlaten, kleedkamer stond.

"Voorzichtig, Freddy, voorzichtig!" sprak Paul.

Frédérique liet zich zeer behoedzaam in de kussens van het rustbed neer; Paul schikte haar draperieën, haar kettingen, heur haren, haar diadeem, en strooide hier en daar een bloem.

"Is het zo goed?" vroeg zij met bevende stem, een van te voren bestudeerde pose aannemende.

"Je bent om te stelen, prachtig; nu Marie, Lili hier!"

Lili wierp zich op de grond, Marie vlijde zich tegen de bank, met het hoofd aan Frédérique's voeten. Vlug drapeerde Paul beide meisjes in kleurige sjaals, sluiers, strengelde snoeren om haar armen, in heur haren.

"Marie en Lili, wanhopig kijken! Meer wringen je armen, Lili! In wanhoop, meer in wanhoop! Freddy, jij meer smachten, je ogen omhoog, in je mond iets treurigs."

"Zo?"

Marie schaterde.

"Ja zo! Zo is het beter; stil nu, Marie alles klaar?"

"Klaar!" sprak Marie.

Paul schikte nog iets, een plooi, een bloem, in wantrouwen, of alles gereed zou zijn.

"Kom, nu maar beginnen!" sprak Lili, die zeer ongemakkelijk lag. "Bet,

breng de lamp weg; Dien, de deur dicht, en dan beiden hier elk aan een kant van de porte-brisée!"

Dit gebeurde, en zij bevonden zich allen met kloppende harten in het pikdonker, terwijl Paul aan het venster tikte, om zich daarna bij de jongens in de hoek te voegen.

Langzaam en weifelend ontvlamde het Bengaalse licht tegen de reflector aan, de porte-brisée schoof statig open, een helle witte gloed verheerlijkte het tableau.

III


Glimlachend en beleefd, terwijl de gesprekken eensklaps in een murmelend gegons overgingen, drongen zich de gasten in de grote suite en de serre een weinig naar voren, verblind door een zee van kleuren en licht. Heren weken uit voor een paar lachende meisjes; op de achtergrond der zaal klommen jongelieden op stoelen, om beter te zien.

"'La mort de Cléopâtre!'" las Betsy van Raat aan mevrouw Van Erlevoort voor, die haar het programma had gereikt.

"Prachtig, magnifique!" hoorde men van alle zijden.

In dewitte gloed van het licht scheen het oude Egypte herschapen te zijn. Tussen weelderige draperieën zag men iets als een oase doorschemeren, een blauwe lucht, een paar pyramiden, een palmengroep. Op haar door sfinxen getorste rustbank lag Kleopatra, overgolfd door een vloed van lokken, de dood reeds nabij, terwijl zich een adder om heur arm kronkelde. Twee slavinnen wrongen zich in wanhoop aan haar voeten. De bonte droom ener oriëntalische pracht van enkele seconden, de poëzie der oudheid voor korte wijlen herlevend, onder de blikken van een moderne soirée.

"Dat is Freddy!" sprak Betsy: "beeldig, o beeldig" en zij wees mevrouw Van Erlevoort, wie al die weelde een weinig voor ogen schemerde, de stervende vorstin aan. Nu echter herkende de moeder haar eigen dochter in het bevallige, onbeweeglijke beeld, ginds voor haar.


"En dat is Marie, en die andere, o, dat is Lili, onherkenbaar! Wat een prachtige costumes, wat een moeite! Ziet u, die draperie van Lili, dat violet met zilver, heb ik hun nog geleend."

"Hoe doen ze het!" murmelde de oude dame.

De witte gloed van het licht weifelde, de deuren schoven dicht.

"Prachtig tante, prachtig!" riep Betsy tot mevrouw Verstraeten, de gastvrouw, die haar voorbij ging.

Tweemalen herhaalde zich de droom, eerst in zeegroene glans, daarna in vuurrode gloed. Onbeweeglijk lag Freddy met de adder, en alleen Lili sidderde in haar gewrongen pose. Paul zag met een stralend gezicht uit zijn hoek toe; alles was goed..

"Wat ligt die Freddy stil! En alles zo rijk en toch met overladen! Iets van een schilderij van Makart!" sprak Betsy, haar veren waaier ontplooiend.

"De freule uw dochter is al heel gauw levensmoe, mevrouw!" lispelde de jonge De Woude van Bergh, zich tot mevrouw Van Erlevoort, de mama van Freddy, buigende.

IV


Na de derde herhaling van de droom ging mevrouw Verstraeten in de kleedkamer. Zij vond er Frédérique en Lili, schaterend bezig zich van haar Egyptische dos te ontdoen, zoekende naar de talloze spelden tussen elke vouw. Paul en Marie, op hoge trappen, bijgelicht door twee der meiden rukten Kleopatra's boudoir uiteen. Dien beijverde zich neergeworpen draperieën en afgegleden kettingen op te rapen. De drie jongens rolden op een matras over elkaar.

"Was het mooi, mama?" vroeg Lili.

"Was het mooi, mevrouw?" riep Frédérique tegelijkertijd.


"Prachtig mooi! Ze hadden het nog eens willen zien."

"Nog eens! Ik ben nu al half dood!" riep Lili, en zij liet zich kwijnend, met geloken ogen, in een fauteuil neer, terwijl ze er een grote bundel van afgooide. Dien werd wanhopig: zó zou zij nooit aan een eind komen.

"Lili, rust dan toch!" riep Paul, boven op zijn trap, haar uit de andere kamer toe: "je krijgt nu zoeen vermoeiende pose. Tante, zegt u toch aan Lili, dat ze moet rusten!" en hij wierp enige bonte tapijten van de koorden af, waarover zij geplooid hingen. Dien ging aan het opvouwen.

"Dien, witte lakens en witte tulle!" riep Marie. Dien hoorde verkeerd en bracht verkeerd aan.

Ieder sprak, ieder beval en vroeg; de grootste wanorde begon te ontstaan. Paul roerde zich in wanhoop, zonder begrepen te worden, op de hoogste trede van de trap.

"Ik kan niet meer!" sprak bij, neerhurkend en woedend. "Ik moet ook alles alleen doen!"

Mevrouw Verstraeten was, na Pauls verzoek aan Lili herhaald te hebben, vertrokken om de knechts te zeggen, dat de jonge artisten niet vergeten mochten worden. De eersten kwamen dus weldra binnen, met grote bladen vol glazen wijn en limonade, gebak en sandwiches. De wanorde steeg ten top. De drie jongens lieten zich bedienen op hun matras, waarover een der Jannen een stroom orgeade goot. Toen stortte Marie op hen in een woedde van woorden toe, en zij trok met Dien de matras onder hen weg, naar de andere kamer.

"Frédérique, help dan toch eens aan de achtergrond!" riep Paul, steeds gehurkt, en met een verwijtende stem. Hij had het reeds opgegeven meester te blijven over de drie jongens, die nu echter door oude Dien buitelend en gillend uit de kamer werden verdreven. Het werd een weinig rustiger, ieder was echter bezig, behalve Lili.

"Wat een rommel!" sprak zij binnensmonds; en zij borstelde zittend heur haren uit, golvend en asblond, om daarna van een grote kwast een sneeuw van poeder op haar armen te doen vallen. Dien kwam terug,

ademloos, en het hoofd schuddende met een goedige glimlach.

"Dien, witte lakens en tulle, gauw!" riepen Freddy, Marie en Paul tegelijkertijd. Paul was van zijn trap afgeklommen, had het grote witte kruis, waaronder hij bijkans bezweek, op de estrade geplaatst en vlijde de matras en tal van kussens aan het voetstuk.

"Dien, witte lakens en tulle, alle tulle en gaas, dat er is!"

En Dien bracht het aan, met de andere meiden, wit, alles wit.

V


Mevrouw Verstraeten was naast haar nicht, Betsy van Raat, gaan zitten. Zij was gehuwd met de oudere broer van Paul.

"Jammer, dat Eline niet is gekomen; ik had op haar gerekend, om de lange pauzes met wat muziek aan te vullen. Ze zingt zo lief."

"Ze was waarlijk niet wel, tante. U begrijpt, hoe het haar spijt, ooms verjaardag niet te kunnen meevieren."

"Wat heeft ze?"

"Ach, ik weet niet, ze was zenuwachtig, geloof ik."

"Ze moet heus niet zo toegeven aan die buien. Met een beetje energie kom je die nervositeit wel te boven."

"U weet het, tante, het isde ziekte van het jongere geslacht!" zei Betsy, met iets als een treurige glimlach.

Mevrouw Verstraeten zuchtte, en schudde toestemmend het hoofd.

"A-propos," hernam zij. "De meisjes zullen morgenavond zeker te moe zijn om naar de opera te gaan. Zou je misschien onze loge willen hebben?"


Betsy bedacht zich even.

"Ik heb morgen een dinertje, tante, maar toch wil ik de loge heel gaarne hebben. Alleen de Ferelijns en Emilie en Georges komen, maar de Ferelijns wilden vroeg weggaan, omdat de kleine Dora weer niet wel is geweest, en dan zou ik met Emilie en Georges een acte kunnen gaan horen."

"Nu, dat is dan afgesproken. Ik zal je de kaartjes sturen!" sprak mevrouw Verstraeten, en stond op.

Ook Betsy stond op. Georges de Woude van Bergh wilde haar juist aanspreken, maar zij deed, alsof zij hem niet zag. Zij vond hem vanavond onverdraaglijk; reeds tweemaal had hij haar aangesproken en beide malen hetzelfde gezegd, iets over de tableaux. Gedecideerd, hij had geen conversatie. Morgenavond zou zij hem ook al moeten genieten. Tantes loge was een uitkomst... Haar man stond in de serre met een groep heren, de heer Verstraeten, de heer Hovel, Otto en Etienne van Erlevoort, die druk redeneerden, en hij luisterde toe, met zijn groot dik lichaam de bladeren van een palm verdrukkend, een ietwat domme lach op zijn goedig gelaat. Ook hij ergerde haar; zij vond hem archi-vervelend, en een rok stond hem zo slecht, niets chic! In zijn duffel zag hij er tenminste flink uit!

En zij vond gelegenheid even tot hem te zeggen:

"Spreek toch eens iemand aan, Henk. Je staat al de hele tijd in die hoek. Circuleer eens een beetje; je ziet er zo uit, net of je je verveelt... Je das zit scheef."

Hij stotterde iets en tastte aan zijn hals. Zij echter keerde zich om en was weldra te midden van een luidruchtig troepje, dat zich om freule De Woude geschaard had. Zelfs de melancholieke mevrouw Van Rijssel, Freddy's zuster, had er zich bij gevoegd. Emilie de Woude was ongehuwd en droeg haar acht-en-dertig jaren met een benijdenswaardige levenslust; haar aangenaam, opgewekt gelaat maakte een allerinnemendste indruk. Zij geleek op haar veel jongere broer Georges, maar had iets joviaals, dat zeer afstak tegen zijn gemaniereerde stijfheid.


Uitgelaten vrolijk had Emilie een kleine kring, toegelokt door de komische voordracht van haar anecdoten, om zich verzameld. Zij was juist bezig te verhalen, hoe zij verleden op de bevroren sneeuw gevallen was voor de voeten van een heer, die haar onbeweeglijk had staan aankijken, in plaats van haar op te beuren.

"Verbeeld je, mijn mof links, mijn hoed rechts, ik in het midden, en daar stond hij,met een open mond, naar me te kijken..."

VI


Er klonk een belletje; Emilie staakte haar verhaal en vloog uit haar auditorium weg, om naar voren te komen. Men verdrong zich voor de, zich openschuivende, porte-brisée.

"Ik kan niets zien!" sprak Emilie, zich op haar tenen verheffend. "Komt u hier op mijn stoel, freule!" riep achter haar een jong meisje, dat, in een crême toiletje, boven de anderen uitstak.

"Je bent een dot, Toos, heerlijk! Ik kom. Mag ik even passeren mevrouw Van der Stoor; uw dochter redt me uit de nood."

Mevrouw Van der Stoor, een dame, die onder een pseudoniem gedichten schreef, week, bits glimlachend uit. Zij was een weinig gefroisseerd door Emilie's sans-gêne, zijzelf deed geen poging om beter te zien.

Emilie en Cateau van der Stoor stonden weldra samen op een stoel elkander om het middel vasthoudend.

"O, wat mooi!" riep Emilie, en zij werd stil van wat zij zag. Uit de baren van een schuimende zee van gaas verrees een ruw als uit wit marmer gehouwen kruis, waaraan een slanke witte vrouw zich in doodsgevaar vastklampte, terwijl haar voeten door een tulle golf werden oversproeld. En haar vingers wrongen zich krampachtig vast aan de Rots der Eeuwen.

"Het is Lili!" hoorde men hier en daar.

"Wat is die Lili elegant!" fluisterde Emilie tot Cateau. "Maar hoe zou ze daar zo hangen! Hoe houdt ze het uit!"

"Ze ligt helemaal in kussens, maar het is toch erg vermoeiend," zei Toos. "Je ziet natuurlijk niets van die kussens, freule."

"Natuurlijk niet! Het is heel mooi, ik heb nooit zo iets poëtisch gezien... Zeg eens, Toos, ik dacht dat je mee zou doen!"

"Ja freule, maar alleen in het laatste tableau met Etienne van Erlevoort. Nu moet ik langzamerhand weg, om mij te gaan verkleden."

Zij wipte van haar stoel. Het licht weifelde, de deuren schoven dicht. Een licht applaus klapte als op ongelijke handslagen door de zaal. Maar weldra herhaalde zich het witte visioen van schuimend gaas, en een engel boog zich met roerende blik over de brede arm van het kruis, om de bezwekene, die nu met geloken oog daartegen lag, op te heffen.

Het applaus weerklonk, krachtiger.

"Marie kan zich natuurlijk weer niet ernstig houden!" sprak Emilie, haar hoofd schuddend. "Ze schatert het straks uit."

Werkelijk trilde er iets zeer ongepast spotachtigs om het fijne mondje van de engel, terwijl zijn roerende blik enigszins komiek werd onder een paar zenuwachtig opgetrokken wenkbrauwen.

VII


Hoewel men het de artisten aanzag, dat zij moe waren, daar niemand zich onbeweeglijk hield, werd het laatste tableau met tal van toejuichingen ontvangen. Viermaal, vijfmaal moest het herhaald worden. Het was een allegorische voorstelling der Vijf Zinnen, voorgestelddoor de vier jonge meisjes, rijk gedrapeerd in zware stoffen, - goud- en zilverlaken, brokaat en hermelijn - en door Etienne, de jongste broer van Frédérique, die in een minstreelgewaad het Gehoor voorstelde.

Het was nu gedaan.


Met de lange pauzes, die de artisten zich veroorloofd hadden, was het twee uren geworden, en de heer en mevrouw Verstraeten ontvingen de dankbetuigingen der gasten, die afscheid namen.

"Blijft u nog souperen, met Cateau?" zei mevrouw Verstraeten zachtjes tot mevrouw Van der Stoor. "Heel familiaar."

Mevrouw Van der Stoor vond echter, dat het te laat zou worden; zij wilde alleen nog op haar dochter wachten.

De artisten hadden zich zo spoedig mogelijk verkleed en traden de zaal binnen, waar zij nog van de laatste gasten enige complimenten over spel en smaak opvingen. Emilie had zich bij die zegevierende intocht aan de piano gezet, en ontbeukte er de akkoorden van een fanfare aan. Zij bleef als intieme huisvriendin met Van Raat en Betsy souperen.

"Morgen kom je toch, nietwaar, Toos; morgenmiddag, om twee uur, komt de fotograaf!" riep Marie.

Het was dan donderdag, maar Cateau zou niet naar school gaan, om uit te slapen, en om twee uur zou zij komen.

Afgetobd vielen de artisten neer in de gemakkelijke stoelen van de ruime serre, waar een koud souper verscheen, een kalkoen, sla, een taart, champagne.

"Wat was het mooist? Wat was het mooist?" riepen zij allen.

En een ieders opinie werd gewikt en gewogen, bestreden en toegejuicht, onder een algemeen gerammel van borden, gekletter van vorken en lepels, geklink van glazen, vol en spoedig leeg.

naar boven

HOOFDSTUK II

I


om halfdrie keerden de Van Raats van het souper terug naar het Nassauplein. Hun huis was stil, de knecht en de meiden waren naar bed. Terwijl Henk zijn sleutel in de zak stak, en de bout dwars voor de huisdeur lichtte, stelde Betsy zich onwillekeurig haar slapende jongen voor, roze, met gesloten vuistjes, in zijn wit bedje. Zij nam de bougie van de pijler der trap, en ging naar boven; hij met zijn couranten de eetkamer in. Het gas brandde er, schemerflauw, een verkleinde waaiervlam.

Zo ook in haar kleedkamer. Zij draaide de kraan open, waardoor zich het licht schel uitbreidde, en trok haar bonten rotonde van de schouders. In de kleine haard wrong zich stuiptrekkend een vurige tong, als van een heraldische leeuw. Er zweefde door het vertrek iets als de lauwheid van een warm bad, vermengd met de zoete geur van Violettes de Parme. Even zag zij in de aangrenzende donkere kamer naar het witte bed van haar kind om, begon zich toen, zuchtende, te ontkleden en liet de kanten japon, als een wolk van zwart, haar heupenafglijden. De deur werd geopend, en Eline kwam, een weinig bleek, binnen, in een wit flanellen peignoir, met los hangend haar.

"Zo Elly, nog niet naar bed?"

"Neen, ik... heb wat zitten lezen. Heb je je geamuseerd?"

"O zeker, het was alleraardigst. Ik wou alleen, dat Henk niet zo ondraaglijk vervelend was. Hij zegt geen stom woord, en zit met zijn bête gezicht aan zijn horlogeketting te morrelen, tot ze gaan whisten, in de pauzes."

Enigszins driftig zette Betsy de ene voet achter de andere, en schopte een schoentje uit, van goudleer, met kralen.

Eline rekte zich, kwijnend.

"Heb je gezegd aan mevrouw Verstraeten, dat ik ongesteld was?"

"Ja, maar zusje, je weet, als ik 's avonds thuis kom, verlang ik naar mijn bed. Morgen de rest, vind je niet?"

Eline wist, dat haar zuster, 's avonds thuiskomende, of zij zich geamuseerd had of niet, immer in een licht korzelige stemming was, een ergernis, veroorzaakt door de lust zich zo spoedig mogelijk te ontkleden.

Toch had Eline even de aandrang met een bits woord te antwoorden, maar gevoelde ogenblikkelijk daarop er zich te loom en ontzenuwd voor. Zij roerde zacht met de lippen Betsy's wang aan, en liet haar hoofd, geheel onwillekeurig, op de schouder van haar zuster neer, in een onbedwingbaar verlangen naar tederheid.

"Ben je heus ziek, he, of...?"

"Neen. Alleen een beetje... een beetje lui... Adieu."

"Slaap lekker."

Eline ging, loom en bevallig in haar witte peignoir. Betsy raapte de kantenjapon op, en ontkleedde zich verder.

II


In de gang kreeg Eline het onbewuste gevoel van buiten de deur gezet te zijn, dat haar, zeer vaag, onaangenaam aandeed. De gehele avond, toegevende aan een gril van loomheid en verveling, had zij alleen gezeten, en langdurige eenzaamheid deed haar spoedig melancholiek worden, en naar een schertsend woord en het bijzijn van anderen verlangen. Besluiteloos bleef zij een ogenblik in het donker staan, en ging, in haar behoefte naar enige aanspraak, tastend de trap af, de eetkamer binnen.

Henk had zijn rok op de bank neergegooid, en stond zich, in vest en hemdsmouwen, zijn traditionele grog klaar te maken. Hete wasem wolkte het glas uit, terwijl hij de ketel weer op de vuurstoof plaatste.

"Zo meisje!" groette hij met zijn joviale stem, en innemende goedmoedigheid speelde in zijn soezige, blauwgrijze ogen en om zijn zwaar en blond beknevelde mond. "Heb je je niet erg verveeld, zo geheel verlaten?"



"Wel een beetje. Misschien jij nog meer?" vroeg zij, hem behaagziek toelachend.

"Ik? Wel neen. Integendeel, de tableaux waren heel aardig."

Wijd zijn benen uit-een zettende, slurpte hij behaaglijk aan zijn gloeiende grog.

"Is de peuter stil geweest?"

"Ja. Hij is niet wakker geworden. Blijf je nog op?"

"Even de couranten inzien. Maarwaarom ben jij nog niet naar kooi?"

"Ach... zo maar..."

Zij rekte zich weer kwijnend voor de spiegel, en wond zich, met opgeheven armen, het loshangende haar tot een glanzend bruine wrong. Zij gevoelde een behoefte hem veel en vertrouwelijk te verhalen, zocht naar iets, maar vond in haar lege, verdroomde gedachte geen enkel onderwerp, geen enkele grief. Zij was gaarne in tranen losgebarsten, In de overmaat van een, niet al te scherp vlijmende smart, alleen om zijn zachte, zware stem haar te horen troosten: Maar zij vond niets en bleef zich kwijnend rekken.

"Is er wat, hé? Hè meisje? Kom vertel eens, is er wat?"

Starend schudde zij het hoofd van neen. Neen, er was niets.

"Nou, maar je kan het mij gerust vertellen, hoor!"

"Ach... ik heb een beetje het land."

"Waarover?"

Zij kreunde even in een behaagzieke pruilerij.

"Ach... ik weet niet. Ik ben wat zenuwachtig, al de hele dag."


Hij lachte, met zijn zachte, volle, diepe lach.

"Jij met je zenuwen! Kom, zusje, word nu weer vrolijk, hé? Je bent zo een gezellige meid, als je wat vrolijk bent, je moet je niet aan die buien overgeven..."

Hij gevoelde, dat zijn welsprekendheid niet toereikende was om haar dit verder te betuigen, en dus besloot hij, schertsend:

"Wil je een grogje, zus?"

"Dank je... Ja, een slok uit je glas."

Zij wendde zich tot hem, en lachende, onder zijn blonde knevels, hief hij het wasemende glas aan haar lippen. Toen zag hij door de half gesloten oogleden een traan glinsteren, die zij tegenhield. En eensklaps, als besloten, zette hij zijn glas neer, en vatte haar handen.

"Kom, meisje, vertel eens, daar is wat, er is wat gebeurd met Betsy, of... kom, anders ben je zo vertrouwlijk met me."

En hij blikte haar verwijtend toe met zijn soezige, domme blik, als van een goedige New-Foundlander.

III


Toen, toen barstte zij los, en door snikken onderbroken, stroomden de klachten voort, schijnbaar zonder aanleidende oorzaak, vertederd als zij was geworden door zijn stem en zijn oog. Het was een onhoudbare behoefte zich te uiten. Wat had zij aan haar leven, voor wie was zij enigszins van nut! De handen in elkaar gewrongen, liep zij het vertrek op en neer, immer klagende, klagende. Het zou haar niets kunnen schelen binnen een uur te sterven; alles was haar het zelfde; alleen dat doelloze, nutteloze bestaan, zonder iets waaraan zij zich met haar gehele ziel kon wijden, werd haar te zwaar. Henk sprak tegen, enigszins verlegen met de scène, die toch niets anders was dan een bekende, een periodiek terugkomende scène. Hij praatte over Betsy en Ben, hun jongen, over


hemzelf; hij had het op de lippen haar te sprekenvan een eigen huishouden, dat de toekomst haar zou toebeschikken, maar iets als een kiese aarzeling hield hem hiervan terug. Zij, op deze tegenwerpingen, schudde het hoofd, een bouderend kind gelijk, dat het verlangde niet krijgt en het aangebodene weigert, en woest wierp zij opeens haar hoofd tegen zijn schouder en snikte daar, een arm om zijn dikke nek geslingerd. Zo klaagde zij voort met lossamenhangende zinnen, in haar nervositeit geprikkeld door een avond eenzaam gemijmer in een overwarme kamer, steeds terugkomende op haar doelloos leven, dat zij voortsleepte als een vervelende last en er klonk iets in haar stem als verweet zij dit alles hem, aan Henk, aan haar zwager. Hij, zeer verlegen, ontroerd door de geurige warmte dier omhelzing, die hij toch niet al te teder mocht beantwoorden, verbrak die hobbelende stroom van gebroken zinnen alleen met een paar banale troostwoorden. Langzaam, langzaam aan, op de volle, zachte toon van zijn zware stem, liet zij haar melancholie wegwiegelen, als een wemeling van rozenbladeren op een vliet.

Eindelijk zweeg zij, loosde een zucht, maar bleef met haar hoofd op zijn schouder rusten. Nu zij bedaarder werd, vond hij het gepast, zich wat boos te maken over haar onverstand.... Wat een larieflang was dat toch! Wat een onzin! Wat drommel, wond ze zich toch altijd zo op...

"Neen, Henk, waarlijk...!" begon ze, en hief haar vochte blik tot hem.

"Meisje, je zeurt met je doelloos leven, en al dat moois meer. Waar haal je toch die dingen vandaan? We houden immers allemaal van je..."

En, bij de herinnering van zijn onuitgesproken gedachte van zoeven, ging hij voort:

"Een jonge meid... en dan praten van een doelloos... Zus, je bent dol!"

Toen, als gekitteld door zijn gedachte, en bovenal menende, dat de filosofie genoeg geduurd had, schudde hij haar opeens met schertsende woestheid bij heur armen, en kneep haar in de treurende mond. Lachend stribbelde zij tegen; de uitbarsting had in haar iets als een verbroken evenwicht hersteld. Toen beiden enige ogenblikken daarna samen de trap opgingen, moest zij een schatergil onderdrukken, daar hij haar

plotseling tilde en droeg, terwijl zij, bevreesd, dat hij zou struikelen, half smeekte, half beval:

"Kom Henk, laat los, hoor! Wees nu niet zo dwaas. Henk, laat los, Henk!"

naar boven

HOOFDSTUK III

I

Eline Vere was de jongste der beide zusters, donkerder van haar en ogen, slanker, minder rijk van vormen. Haar schaduwvolle, zwartbruine blik, bij de geämberde bleekheid van haar tint en het kwijnende van sommige van haar gebaren, gaven haar iets van een lome odaliske, die droomde. Die schoonheid verzorgde zij zeer, als een dierbaar juweel, dat men laat fonkelen en flonkeren, en deze aanhoudende zorg deed haar als verlieven opwat zij bevalligs aan zich vond. Minuten lang kon zij zich spiegelen, glimlachend met de fijne punt van de roziggenagelde vinger de lijn van wenkbrauwen wimper strelend, zich de oogleden een weinig amandelvormig vertrekkende, of heur bruine haren woest om zich heen warrelende, in de houding van een schalke zingara. Haar toilet verstrekte haar een onophoudbare moeite, een voortdurende, zeer ernstige overpeinzing, waarbij zich lichte kleuren met sierlijke vormen harmonieerden tussen het emailachtige tintelen van satijn en het in warme schakeringen wisselen van peluche, omwolkt door een apotheose van tulle en gaas, mousseline en kant. De lichte druppel, trillende onder de facetten van de brillant aan haar ringvinger, wekte, met de verwelkende geur van een sachet, een aangename gewaarwording van fijne weelde, iets zeer vrouwelijks en weeks in haar op.

II


Enigszins dromerig en romantisch van natuur dacht zij zich soms, in lome buien, met zekere wellust, haar kinderjaren terug, en stapelde zij allerlei kleine heugenissen uit die tijd op elkaar, als dierbare reliquieën. Dan verfriste en verfraaide zij, willens en wetens, die verflauwde


heugenissen met idealistisch-tere tint. Van tijd tot tijd zich ze weer voor de geest roepend, vergat zij wat historisch, wat fantastisch er aan was, en kon, met stellige zekerheid, de ene of andere nietige episode van vroeger dagen, aldus gepoëtiseerd, verhalen. Betsy, met practische waarheidszin, dong aanstonds, of zij er zeker van was of niet, op alles, wat slechts naar verheerlijking zweemde, af, en Eline, in een behaaglijke melancholie, onderscheidde meestal, na zulke terechtwijzingen, zowel de eerste kiem, als de latere fantastische bloem van haar voorstelling. Zij herinnerde zich haar vader, een schilder, een fijn-artistieke geest, zonder kracht tot scheppen, zeer jeugdig gehuwd met een oudere, hem overheersende vrouw, zich gedrukt voelende onder die heerszucht, terwijl zijn fijn-bezenuwd gestel, gelijk een edel snaarspeeltuig, getrild had onder haar te ruwe beroering, zoals dat van Eline nu somtijds trilde onder die der zuster. Zij herinnerde zich die vader, met zijn tint als vergeeld ivoor en zijn bloedeloze doorschijnende vingers, lusteloos en loom neerliggende, zich in de geestkracht van zijn denken plannen van grote werken scheppend, en die van zich werpend na een eerste penseelstreek. Zij was enigszins zijn kleine vertrouweling geweest en zijn krachteloos genie had in haar ogen de vlucht genomen van dat van een poëtische, madonna-malende Rafaël, met dwepende ogen en lange lokken. Haar moeder had haar steeds een stille vrees ingeboezemd, en de herinnering der illusie-verdrijvende nietigheden des dagelijksen levens, die zich aan deze moeder meer verbond dan aan die vader, maakte het Eline onmogelijk haar in gedachte te idealiseren.

Zij herinnerde zich, na de dood haars vaders, jong gestorven in de ontevredenheid van een mislukt leven, na dievan haar moeder, plotseling door een immer dreigende hartkwaal getroffen, haar jeugd onder de hoede van een verweduwde tante en zachte voogdes. Ouderwets, mager en recht, met treurige, regelmatige trekken als de ruïne ener schone vrouw, herinnerde zij zich die voor een grote spiegelruit vier glinsterende breinaalden, in regelmatig, beverig menuet, met twee dorre handen, te hebben zien bewegen. Zij leefde daar in die grote kamer, in een zachtkens ontzenuwende en weke welvaart, in iets geurigs en fluweelachtigs, het mollige Deventers onder de voeten, een vlammend blokkenvuur in de haard, en een, met fantastische ooievaars en scharlaken pioenrozen bekleurd, geel zijden Japans tochtscherm voor de deur.

De beide zusters, daar aan elkanders zijde ontwikkeld, onder de lessen ener zelfde opvoeding, in een zelfde omgeving, hadden twee aan elkaar evenwijdige gemoedslevens in zich laten ontkiemen, wier zijden echter bij het rijpen der jeugd naar de eisen van twee verschillende temperamenten afweken. In Eline, die, van een loom en lymfatisch gestel, behoefte gevoelde aan tedere steun en zachtkoesterende warmte, en wier zenuwen, fijn als de vezelen ener bloem, zelfs in haar weke, als met fluweel gecapitonneerde omgeving dikwijls nog door de minste tegenstand te ruw werden beroerd en te hevig geprikkeld, ontwikkelde zich uit angst een terughoudendheid, die haar gemoed vulde met duizenden kleine grieven van heimelijk verdriet. Overvol geworden stortte zich dit dan uit met een enkele bruisende golf. In Betsy's volbloediger leven ontkiemde, bevorderd door Eline's behoefte aan steun, een streven naar overheersing, waardoor zij haar psychisch bestaan bijna geheel in het wezen der, als was zo ontvankelijke, zuster kon dringen, welke hierbij, na een eerste schok, toch rust en voldoening vond. Maar noch Eline's vrees haar fijn bezenuwd gestel te zullen wonden, noch Betsy's heerszuchtig egoïsme hadden ooit tot een tragische crisis aanleiding gegeven daar beider scherpe omtrekken, in de zacht-lauwe atmosfeer van haar omgeving, zich afstompten en wegdoezelden in een effen grijze tint.

III


Later, na enige bals, waar Eline zich op haar witte satijnen voetjes, in iets bezwijmelends van geur en licht, glijdend had laten medevoeren door een zachte dwang van haar cavaliers, en zich door slepende driekwartsmaten, als door teugen champagne had laten bedwelmen, later was zij tweemaal ten huwelijk gevraagd geworden, en had zij beide malen bedankt. Van die aanzoeken behield zij de herinnering als van twee gemakkelijke triumfen, die toch een kalme glimlach van eigenwaarde verwekten, en de heugenis van de eerste vermocht zelfs somwijlen haar een lichte zucht te ontlokken. Toen had zij Henri van Raat ontmoet, en sedert verbaasde zij zich vaak, hoe die goede lobbes, zoals zij hem noemde, die toch zo weinig op de held van haar dromen geleek, zoveel sympathie in haar wekte, datzij dikwijls, plotseling, naar zijn bijzijn verlangen kon. Die van haar dromen had iets van het geïdealiseerde beeld haars vaders, van Ouida's romanhelden, en niets

loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
loading
Skip
Next